Uitgangspunten budgettaire besluitvorming
Uitgangspunt voor deze begroting zijn de 10 begrotingsregels (bijlage 1) en de financiële verordening (RIS300591). Daarnaast wordt in deze begroting voorgeteld om een aantal uitgangspunten en regels en aan te passen om in te spelen op de veranderende omstandigheden en om het financieel beleid te vereenvoudigen en verduidelijken.
Spelregels cofinancieringsfonds
Het doel van het cofinancieringsfonds is om middelen van externe partijen (zoals het Rijk en de EU) voor de (grote) fysieke en sociale opgaven in de stad aan te trekken, waarvoor cofinanciering vanuit de gemeente een vereiste is. Het cofinancieringsfonds is daarmee een instrument om snel te kunnen inspelen op samenwerkingsmogelijkheden die de financiële slagkracht van de gemeente Den Haag vergroten. In de contourenbrief actualisatie financieel beleid (RIS314462) heeft het college aangekondigd een steviger cofinancieringsfonds te organiseren en zijn een aantal uitgangspunten gedefinieerd. Deze uitgangspunten zijn verder uitgewerkt en vertaald in vijf spelregels over wanneer een beroep gedaan kan worden op middelen uit het cofinancieringsfonds en hoe het cofinancieringsfonds gevoed wordt.
De volgende vijf spelregels worden voorgesteld:
- De middelen uit het cofinancieringsfonds worden vooraf niet gecompartimenteerd. Op deze manier kan integraal besloten worden over de inzet van de middelen en blijft maximale flexibiliteit behouden om op kansen in te spelen.
- De besluitvorming over het onttrekken van middelen uit het cofinancieringsfonds vindt jaarlijks integraal plaats als onderdeel van de begroting. Als sprake is van een kans op een substantiële cofinanciering kan tussentijds een voorstel aan de raad worden voorgelegd.
- Het cofinancieringsfonds wordt als volgt gevoed:
- Incidenteel € 8 mln. in deze begroting
- 25% van toekomstige jaarrekeningoverschotten
- Oplopend tot structureel € 8,3 mln. vanaf 2026 als gevolg van de vrijval reservering areaal
- Voordat een beroep gedaan kan worden op het cofinancieringsfonds moet eerst naar de dekkingsmogelijkheden binnen de eigen programma's gekeken worden. Hierbij geldt het uitgangspunt dat maximaal 50% van de vereiste cofinanciering die Den Haag moet financieren uit het cofinancieringsfonds gedekt wordt. Hier kan in uitzonderlijke gevallen van afgeweken worden. Dit geldt bijvoorbeeld als een programma niet over structurele middelen beschikt en er ook geen reserves binnen het programma beschikbaar zijn.
- Voor een beroep op het cofinancieringsfonds geldt een minimale bijdrage uit het cofinancieringsfonds van € 0,5 mln.
Bovenstaande spelregels zullen ook worden verwerkt in de financiële verordening die in het najaar aan de raad wordt aangeboden.
Voeding cofinancieringsfonds
Tot nu toe is er € 55 mln. toegevoegd aan het cofinancieringsfonds. Onderstaande tabel laat zien hoe de totale beschikbare middelen in het cofinancieringsfonds de komende jaar toenemen conform de voorgestelde spelregels. Tot en met 2030 minimaal komt minimaal € 110 mln. in het cofinancieringsfonds beschikbaar door de incidentele toevoeging van € 8 mln. en de toevoegingen van de vrijval areaal. Daarnaast wordt jaarlijks 25% van het overschot van de algemene reserve toegevoegd. In deze begroting (stand 2024) is er in totaal € 65,695 mln.
Tabel 1. Voeding cofinancieringsfonds
Cofinancieringsfonds | 55.000 |
---|---|
Toevoeging incidenteel € 8 mln. | 8.000 |
Toevoeging 2024 vrijval areaal | 2.695 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2024 | PM |
Toevoeging 2025 vrijval areaal | 5.462 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2025 | PM |
Toevoeging 2026 vrijval areaal | 8.229 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2026 | PM |
Toevoeging 2027 vrijval areaal | 8.229 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2027 | PM |
Toevoeging 2028 vrijval areaal | 8.229 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2028 | PM |
Toevoeging 2029 vrijval areaal | 8.229 |
Toevoeging 25% jaarrekeningresultaat 2029 | PM |
Toevoeging 2030 vrijval areaal | 8.229 |
Totaal (nog niet bestemd) | 112.302 |
Inzet cofinancieringsfonds
In deze begroting neemt de hoogte van het cofinancieringsfonds toe van € 55 mln. naar € 65,7 mln. Zoals hierboven toegelicht zal de hoogte van het cofinancieringsfonds de komende jaren verder toenemen. In onderstaande tabel is weergegeven hoe het cofinancieringsfonds wordt ingezet. Onder de tabel worden de wijzigingen ten opzichte van de begroting 2024-2027 toegelicht.
Ten opzichte van de begroting 2024-2027 zijn de volgende aanvullende reserveringen gemaakt:
- De reservering voor Europese subsidies is verhoogd van € 2,4 mln. naar € 3,5 mln. De verhoging van € 1,1 mln. bestaat uit een en bijdrage van € 0,993 mln. uit het Cofinancieringsfonds aan het project ‘Scholingsfonds Haaglanden leert door’ (RIS318511 ) en € 0,122 mln. voor het project ‘E6: Ecosystems for Extended-lifetime of End-of-Use Electrical and Electronic Equipment’ (RIS318461 ).
- De reservering voor het volkshuisvestingsfonds is verhoogd met € 0,282 mln. voor de isolatie van 250 extra woningen. Vanuit de reserve Duurzaamheid en energietransitie wordt € 0,14 mln. extra bijgedragen en vanuit reserve Extra Impuls voor betaalbaar wonen wordt ook € 0,14 mln. extra bijgedragen.
- De bijdrage uit het cofinancieringsfonds voor het programma invoering nieuwe tram is verhoogd van € 1,5 mln. naar € 3,010 mln. De verwachte extra kosten voor tramlijnen 6 en 12 bedragen € 6 mln. Den Haag betaalt hier conform de samenwerkingsovereenkomst € 4,8 mln. van. De benodigde extra bijdrage wordt voor € 3,3 mln. uit het eigen programma gedekt en het resterende bedrag van € 1,5 mln. uit het cofinancieringsfonds.
- Voor de opgave verduurzamen gemeentelijk vastgoed zijn rijksmiddelen beschikbaar met de subsidie Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (Dumava). Er is een subsidie van in totaal € 1,33 mln. voor zes gemeentelijke gebouwen. Dit is circa 30% van de totale investering. De resterende € 2,7 mln. wordt voor € 1,35 mln. gedekt met eigen middelen en voor € 1,35 mln. uit het cofinancieringsfonds. Daarnaast is eerder besloten om voor een vergelijkbare Dumava subsidie € 0,991 mln. vanuit het cofinancieringsfonds beschikbaar te stellen voor de verduurzaming van het pand gelegen aan het Constant Rebecqueplein dat wordt verhuurd aan de stichting DCR (RIS318533 ).
- Het verplaatsten van het Gasoverslagstation op de Binckhorst is noodzakelijk om geuroverlast te voorkomen voor de huizen die gebouwd worden. De totale kosten bedragen € 5,4 mln. Er is voor € 1,1 mln. aan subsidie verkregen van het ministerie BZK (gebiedsbudget BZK 2023). € 2,9 komt uit eigen middelen vanuit programma Stadsontwikkeling (Reserve Stedelijke Ontwikkeling Stadsontwikkeling). Het resterende deel van € 1,4 mln. wordt gedekt uit het cofinancieringsfonds.
Tabel 2. Inzet cofinancieringsfonds
Cofinancieringsfonds | 65.695 |
---|---|
Zuidwest | 15.000 |
Europese subsidies | 3.500 |
Volkshuisvestingsfonds | 6.282 |
Renovatie binnenhof | 1.500 |
Park Transvaal | 3.700 |
Programma invoering nieuwe tram | 3.010 |
Verduurzaming Dumava subsidies | 2.241 |
Verplaatsen gasoverslagstation | 1.400 |
Totaal (nog niet bestemd) | 29.062 |
Areaalsystematiek
Met de areaalsystematiek wordt de begroting op basis van een vast verdeelmodel verhoogd voor volumeontwikkelingen (areaalgroei). Op basis van prognoses van het aantal inwoners en het aantal woningen worden ruim 50 begrotingsactiviteiten op basis van een vast verdeelmodel verhoogd. De afgelopen jaren ging het jaarlijks om een bedrag van circa € 2,5 mln. op basis van de systematiek die in 2019 is herijkt (RIS302477).Vorig jaar is besloten om de areaalsystematiek tot en met 2026 te laten vervallen omdat er geen dekking beschikbaar was doordat het volumeaccres was vastgezet, en te bezien hoe de areaalsystematiek vanaf 2027 toegepast zou worden (RIS315797).
Voorgesteld wordt de areaalsystematiek te beëindigen vanwege de volgende nadelen:
- De areaalsystematiek is een theoretische benadering. Er wordt niet gekeken of de kosten daadwerkelijk zijn gestegen. Ook stijgen de kosten in de praktijk zelden lineair, zoals in het model wordt verondersteld.
- Middelen die via de areaalsystematiek beschikbaar worden gesteld worden in de praktijk vaak ingezet voor andere doeleinden (knelpunten, wensen).
- De berekende meerkosten uit het model ontwikkelen zich anders dan de dekking (gemeentefonds, belastinginkomsten). Areaalcompensatie kan hierdoor een groot deel van de budgettaire ruimte opslokken of bijdragen aan een tekort op de begroting.
- Ondanks de areaalsystematiek waren er de afgelopen jaren extra middelen nodig die samenhangen met de groei van de stad. Bijvoorbeeld extra middelen voor de IHP’s, MJPK, en beheer- en onderhoud.
In plaats van de huidige areaalsystematiek zal de volgende alternatieve werkwijze worden toegepast:
- Knelpunten die samenhangen met de groei van de stad maken onderdeel uit van de begrotingsvoorbereiding. Over toekenning van extra middelen vindt expliciete bestuurlijke besluitvorming plaats, net zoals voor andere knelpunten.
- Voor beheer en onderhoud van de fysieke ruimte worden in deze begroting extra middelen beschikbaar gesteld oplopend tot structureel € 3 mln. in 2028. Vanaf 2029 nemen de middelen daarnaast met € 0,5 mln. per jaar toe.
- Als onderdeel van de contourenbrief wordt een investeringsbegroting uitgewerkt. Onderdeel hiervan is om tot een kader te komen hoe besloten wordt over nieuwe investeringen. Hierbij worden ook de beheer- en onderhoudskosten van deze investeringen meegenomen.
Weerstandsvermogen
Naar aanleiding van het doelmatigheidsonderzoek (DMO) financiële risico’s is besloten om een kadernota weerstandsvermogen op te stellen. Uitgangspunt hierbij is eenvoud en stabiliteit:
- Eenvoud, zodat keuzes uitlegbaar zijn.
- Stabiliteit, zodat het weerstandsvermogen niet bij ieder budgettair besluitvormingsmoment tot aanpassingen leidt.
Hieronder worden de hoofdlijnen van de aangepaste werkwijze toegelicht. De huidige werkwijze wordt grotendeels voortgezet. Daarnaast worden er twee aanpassingen gedaan om de eenvoud en stabiliteit te vergroten. De aanpassingen worden verder uitgewerkt in de kadernota weerstandsvermogen en worden verwerkt in de financiële verordening, zodat de nieuwe systematiek per 1 januari 2025 in kan gaan.
De beschikbare weerstandscapaciteit beperken tot de algemene reserve en de post onvoorzien
De werkwijze wordt vereenvoudigd, door de benodigde weerstandscapaciteit te beperken tot de algemene reserve en de post onvoorzien. Andere reserves die nu nog tot de beschikbare weerstandscapaciteit worden gerekend (zoals de risicoreserve Grondbedrijf en de onderhoudsreserve voor sportaccommodaties), zijn een risicoafdekking voor specifieke risico’s en zijn dus niet bedoeld – en ook niet meer inzetbaar – voor overstijgende risico’s die zijn opgenomen in de weerstandsparagraaf. Die reserves laten we voortaan buiten de beschikbare weerstandscapaciteit en worden separaat in beeld gebracht. Daarmee wordt duidelijker welke middelen (algemene reserve en de post onvoorzien) beschikbaar zijn voor de overstijgende risico’s.
De weerstandscapaciteit stabieler maken
Op dit moment wordt de benodigde weerstandscapaciteit twee keer per jaar opnieuw berekend met behulp van een rekenmodel (Monte Carlo), nadat de belangrijkste risico’s in kaart zijn gebracht. Dit is een intensief en ingewikkeld proces dat uiteindelijk slechts tot kleine verschillen leidt. Om meer rust en voorspelbaarheid in de cijfers en het proces te creëren wordt voorgesteld om de beschikbare weerstandscapaciteit voor drie jaar vast te stellen. Dit wil zeggen dat de hoogte van de algemene reserve voor drie jaar wordt vastgesteld. Voor de komende drie jaar wordt voorgesteld de beschikbare weerstandscapaciteit vast te stellen op € 102 mln., gelijk aan 3% van het begrotingstotaal (exclusief reserves). Dit is in lijn met de programmareserves, die gemaximeerd zijn op 3% van het begrotingstotaal van het desbetreffende programma.
De benodigde weerstandscapaciteit wordt nog wel gemonitord, door de benodigde weerstandscapaciteit twee maal per jaar te blijven berekenen. Kleine wijzigingen in de uitkomst van het model leiden echter niet meer tot een wijziging van de vastgestelde beschikbare weerstandscapaciteit. De hoogte van de algemene reserve blijft hiermee stabiel. Hiermee ontstaat rust in de cijfers en wordt de begroting meerjarig stabieler. Bij een grote afwijking (>20%) tussen de berekende en vastgestelde weerstandscapaciteit wordt bij de begroting een voorstel tot aanpassing van de vastgestelde weerstandscapaciteit ingebracht.
Reserve grondbedrijf
In de begroting zijn de ontwikkelingen op grondexploitaties verwerkt en wordt een actueel inzicht gegeven van de meerjarige ontwikkelingen op de grondexploitatieportefeuille en de toereikendheid van de reserve grondbedrijf om risico's op te vangen. Bij de programmarekening 2023 was geconstateerd dat de weerstandscapaciteit voor de grondexploitaties ontoereikend was en de reserve grondbedrijf op € 0 mln. stond. Op basis hiervan wordt bij deze begroting een bijdrage van € 6,7 mln. aan de reserve grondbedrijf voorgesteld, zodat de reserve grondbedrijf weer op toereikend niveau kan komen.
De totale berekende weerstandscapaciteit komt uit op € 61 mln. De weerstandscapaciteit bestaat uit de reserve grondbedrijf plus de verwachte positieve resultaten op grondexploitaties. De benodigde weerstandscapaciteit op basis van de project- en portefeuillerisico’s moet tussen de € 56 mln. en € 73 mln. bedragen. De weerstandscapaciteit wordt dus € 5 mln. boven de ondergrens geprognosticeerd. De weerstandscapaciteit is verbeterd door het aanvullen van de reserve grondbedrijf, het vaststellen van de grondexploitatie CE-118 Juliana van Stolberglaan 1 en de jaarlijkse actualisatie van het rentepercentage met een positief effect van € 4,9 mln.
Een gedetailleerde onderbouwing met projectrapportages die ingaan op de ontwikkeling op begroting, bouwprogramma en risico's voor de grootste grondexploitaties wordt gegeven in de Meerjarenprognose Grondexploitaties 2024 (MPG). De MPG wordt, gelijktijdig met de begroting, vastgesteld door het college en wordt ter kennisname aangeboden aan de raad.
Financiële controle uitgaven en ontvangsten
In de programmarekening 2023 was er op vier onderdelen van de begroting sprake van omvangrijke financiële afwijkingen. Het gaat om een nadeel van € 29,9 mln. op de grondexploitaties, een voordeel van € 23,4 mln. op de Wmo, een nadeel van € 21,6 mln. op de jeugdzorg en een voordeel van € 15,4 mln. op parkeren. Deze grote afwijkingen geven aanleiding om deze uitgaven en inkomsten nauwlettend te volgen. Daarom zal bij de behandeling van de reguliere P&C-stukken in het college het financiële verloop van deze onderwerpen expliciet besproken worden en zal de raad hierover via de reguliere P&C-stukken worden geïnformeerd.